ORIGIN AND BREEDING STANDARD JRT


Jack Russell Terriërs hebben het niet gemakkelijk gehad. In Engeland (land van oorsprong) werden ze aanzien als de assepoesters onder de terriërs. Hun oorsprong loopt volledig samen met het ontstaan van de Parson Russell Terriër. Door de aparte evolutie van de twee types erkende het FCI in 1999 de jack russell als apart ras. Groot-Brittannië bleef zich echter lang vasthouden aan één enkel ras. Daar spraken ze van de "over 12 inches" en de "under 12 inches".  Ondertussen is de JRT als een ras op zich erkent.  

 
In het vijftiende eeuwse The Boke of St. Albans noemt de schrijfster, Dame Juliana Berners, in het hoofdstuk over de Engelse hondenrassen, de 'teroures', de aardhonden. Het is niet de oudste vermelding van deze groep jachthonden, maar wel één van de eerste op Engelse bodem. Ook in het befaamde boek van Dr. Johannes Caius, De Canibus Britannicis (1570), worden deze aardhonden - nu als 'terrores' - genoemd. Meer dan een eeuw later, in 1686, beschrijft Blome in Gentleman's Recreations onder andere de jacht met terriermeutes. Weer een eeuw later verschijnt er een meer precieze beschrijving in Field Sports. Daarin staat: Er zijn twee verschillende terrier-soorten. De éne soort is ruwharig, kortbenig en heeft een lange rug. Hij is zeer krachtig en meestal zwart of geel gemengd met wit. De andere soort is gladharig.

 

John of Jack Russell (1795-1883) zoals hij genoemd werd, is de grondlegger van het Jack Russell ras geweest. Hij werd op 12 december 1795 geboren in Darthmouth, South Devon. In 1814 werd hij toegelaten tot Exeter College in Oxford, waar hij als student in 1819 zijn eerste hond van een melkman kocht. Deze teef, Trump, zou later de stammoeder van de werkende foxterriërs die John Russell kweekte. Deze foxterriërs waren zo uniek dat ze na de dood van de dominee als snel zijn naam kregen. Dominee E.W.I. Davies beschreef Trump ooit als volgt: “In de eerste plaats is de kleur wit met een donkere vlek over beide ogen en oren en een klein vlekje, niet groter dan een pennystuk, bij de staartaanzet. De vacht die dik, aangesloten en ruwharig is en erop berekend het lijf te beschermen tegen koude en slechte weersomstandigheden, lijkt geheel niet op de lange, ruwe vacht van bijv. een Schotse terriër. De poten zijn kaarsrecht met perfecte voeten. Het geheel heeft een groot uithoudingsvermogen aan, terwijl de afmetingen en hoogte vergeleken kunnen worden met die van een volwassen vos.

 

Opvallend is dat deze teef vandaag de dag bijna perfect aan de rasstandaard zou voldoen! De dominee fokte tijdens zijn leven veel van deze op Trump lijkende terriërs, die moesten voldoen aan de specifieke werkeisen die hij stelde. Een andere foxterriër die uitblonk in werken was Old Jock. Onnodig te zeggen dat hij ook deel uitmaakte van het fokprogramma van de dominee. 

 

 

De honden van John Russell waren enorm geliefd bij andere bekende terriërkennels, zoals die van William Carrick. Die laatste haalde zijn eerste terriërs bij de dominee en zette een eigen bloedlijn op. Twee van zijn honden, Tack en Tyro, stonden model voor de moderne jack russell terriër, namelijk een duidelijk werkende terriër van een oorspronkelijk type, met bloed dat teruggaat op de oude old English white terriër.

 

De kleine, kortbenige jack russell werd al snel populair bij het grote publiek en hij dook meer en meer op in jagerskringen. Het was echter een rasloze hond (niet als ras erkend in het moederland, en ook niet daarbuiten), en daarom werd er zelfs door redelijk moderne fokkers weinig rekening gehouden met uniformiteit of andere uiterlijke kenmerken. Gevolg was dat alle kleine overwegend witte werkende terriërtjes de naam jack russell meekregen. Vaak waren ze redelijk breed vooraan, hadden ze een zwaar lichaam met kromme voorpoten en een hoofd dat wat leek op dat van een foxterriër. Begin jaren tachtig gingen ze dan gebruik maken van enkele (geselecteerd) parson russell terriërs om de fronten te verbeteren. Resultaat was natuurlijk dat de terriërs soms een stukje groter werden.

 

Gelukkig waren er nog de Australiërs (land van ontwikkeling) die de kleine werkhondjes uit Engeland verbeterden en verder ontwikkelden. De vaak mindere voorhand werd geoptimaliseerd, er werd gelet op toplijn, rechte benen, enz. Hierdoor ontstond een redelijke stabiele kleine jack russell terriër. De Australiërs schreven dan ook de eerste rasstandaard voor dit nieuwe ras. De kleine vossen-, ratten-, en muizenvanger van weleer kreeg zo officiële erkenning door de moderne kynologie. In 1992 probeerde Australië het ras te laten erkennen door het FCI. Dit werd echter geweigerd, omdat men van menig was dat er geen duidelijk type aanwezig was en de verschillen tussen de jack russells wereldwijd veel te groot waren. Enkel de Australiërs zelf hadden inmiddels een eenduidig type. In 1997 probeerde Australië dan opnieuw het ras erkend te krijgen, ditmaal gesteund door een aantal andere landen waaronder Nederland, en uiteindelijk kwam de erkenning er dan op 1 januari 2001.

A sturdy, tough terrier, very much on its toes all the time, measuring between 10" and 15" at the withers. The body length must be in proportion to the height, and it should present a compact, balanced image, always being in solid, hard condition.

 

The Jack Russell Terrier, one of the liveliest and most characterful of the terrier breeds, has enjoyed a huge rize in popularity and is now highly prized worldwide as a working dog, a show dog, and as a companion.

 

It is interesting to speculate as to whether this was purely a chance meeting, Russell was certainly impetuous on many occasions, but even at that young age, would he really have bought a terrier of totally unknown breeding on first sight? It was for a vast country that John Russell bred his terriers. The terriers were expected to have stamina and intelligence in plenty so that they could work out their best route to keep in touch with the pack and be on hand when they were needed.  This type of terrain made enormous demands on his terriers.  They trotted behind his horse, ran with hounds all day, dealt with their fox when necessary and then trotted home at the end of the day.

 

 If religion and his parish were Russell’s life, his hounds and his terriers were his passion.  That first terrier, the bitch called Trump, was the beginning of a whole bloodline of Jack Russell Terriers.  Although there is no knowledge of the breeding behind Trump, we do at least have a very clear picture of what she looked like.  In the first place the colour is white with just a patch of dark tan over each eye and ear, while a similar dot, no larger than a penny piece, marks the root of the tail.  The coat, which is thick, close and a trifle wiry, is well calculated to protect the body from wet and cold.  The legs are straight as arrows, the feet perfect.  The size and height of the animal may be compared to that of a vixen fox. 

 

John Russell was to establish an enviable reputation for his terriers.  Because they were bred always with function in mind, the type stayed consistent.

 

BREEDING STANDARD

Hoofd: Schedel is vlak en middelmatig breed,schaargebit met sterke tanden.
Ogen zijn klein, donker, levendig, zwarte pigmentatie oogranden.
Knopoor of hangend oor, goede structuur en grote beweeglijkheid.
Head: Should be well balanced and in proportion to the body. The skull should be flat, of moderate width at the ears, narrowing to the eyes. There should be a defined stop but not overpronounced. The length of the muzzle from the nose to the stop should be slightly shorter than the distance from the stop to the occiput. The nose should be black. The jaw should be powerful and well boned with strongly muscled cheeks.
Eyes: Should be almond shaped, dark in color and full of life and intelligence.
Ears: Small "V" shaped drop ears carried forward close to the head and of moderate thickness.
Hals: Sterk en droog
Neck: Clean and muscular, of good length, gradually widening at the shoulders.
Lichaam: Diepe en brede borst, met voldoende afstand tot de grond, lichaam is iets langer dan hoog.
Ribben zijn horizontaal vanaf de ruggengraat, borstomvang achter de ellebogen 40 tot 43 cm.
Schouders: Goed schuin liggend, niet zwaar gespierd.
Body: The chest should be shallow, narrow and the front legs not too widely apart, giving an athletic, rather than heavily chested appearance. As a guide only, the chest should be small enough to be easily spanned behind the shoulders, by average sized hands, when the terrier is in a fit, working condition. The loin should be slightly arched.
Rug: recht
Back: The back should be strong, straight and, in comparison to the height of the terrier, give a balanced image.
Voeten: rond, hard, stevige zolen, niet groot, gebogen tenen.
Feet: between 10" and 15" at the withers
Benen: recht
Forequarters: The shoulders should be sloping and well laid back, fine at points and clearly cut at the withers. Forelegs should be strong and straight boned with joints in correct alignment. Elbows hanging perpendicular to the body and working free of the sides.
Achterhand: Sterk gespierd, knieën goed gehoekt, spronggewricht lang.
Hindquarters: Should be strong and muscular, well put together with good angulation and bend of stifle, giving plenty of drive and propulsion. Looking from behind, the hocks must be straight.
Staart: Rechtop in beweging, hangend in rust.
Tail: Should be set rather high, carried gaily and in proportion to body length, usually about four inches long, providing a good hand-hold.
Vacht: Glad, broken of ruw, weersbestendig.
Coat: Smooth, without being so sparse as not to provide a certain amount of protection from the elements and undergrowth. Rough or broken coated, without being woolly.
Kleur: Wit overheerst met zwarte, tan of bruine aftekeningen.
Color: White should predominate (i.e., must be more than 51% white) with tan, black, or brown markings. Brindle markings are unacceptable.

 

Grootte: 25 tot 30 centimeter
Size: between 25 and 30 centimeters
Gewicht: 1 kg per 5 centimeter schofthoogte (ca. 5 à 6 kilo)